Select your language

Kleuridentificatie

Kleur Bekennen

Tekst Rob Hoen

Deze keer een andere aflevering van Kleur Bekennen. Geen verhaal over een enkele kleur, maar over alle kleuren. Want welke kleur heeft mijn auto nu eigenlijk? Deze aflevering staat in het teken van de kleuridentificatie. Want alle Citroëns DS hebben een geschiedenis. Zo ook de lak van de auto. Of het nu gaat om het herstel van oude roest- of blikschades of het ontstaan van een prachtig patina als gevolg van jarenlang zonlicht op de lak van een originele, niet gerestaureerde auto. Al zit een auto vol met krasjes en deukjes, elke leeftijd van de lak kent zijn eigen schoonheid.

Dit is de zevende aflevering in de reeks Kleur Bekennen. Die gaat over kleuridentificatie van de Citroën ID en DS. Kijk hier voor alle afleveringen uit deze reeks.

Te mooi

Originele, niet gerestaureerde auto’s worden steeds zeldzamer. Want met een Citroën ID of DS dient gereden te worden. Voor museumstukken ga ik naar het Rijksmuseum. Of het Louvre. En je garage met een DS is geen museum. Al gebruik je een originele DS nog maar mondjesmaat, vroeg of laat komt de lak een keer aan de beurt. De meeste ID’s en DS’en in Nederland zijn intussen gerestaureerd. Vaak heel vakkundig overgespoten, met de modernste technieken. De auto glimt veel intenser dan toen hij ooit de fabriek aan de Quai Javel in het hart van Parijs of Aulnay-sur-Blois verliet. En hij gaat nooit meer roesten. Er zit dan ook nog eens een laag blanke lak overheen om de verf tegen UV-straling te beschermen en de glans nog meer te versterken. Nieuwer dan nieuw. Hoe harder het glimt hoe beter, zo lijkt het. Alsof de DS een pekelwinter van tien jaar aan een stuk zou moeten kunnen verdragen.
Dat past niet bij een Citroën DS. Ik zie het als een vorm van overrestauratie. Het is allemaal té mooi. En dat terwijl deze auto’s als klassieker juist nog maar sporadisch gebruikt worden. Bij regen staan ze in de garage, gebruikssporen zullen ze nauwelijks oplopen. Wat goed is en origineel kan blijven, moet je maar zo laten denk ik dan. Zo kan ik persoonlijk erg genieten van een doorleefde DS, die maanden geen poetsbeurt gehad heeft. Het is een kwestie van beleving. Ik bespeur overigens een trend die weer naar ‘originaliteit’ neigt, als het gaat om de uitstraling van een gerestaureerde auto. Lakfabrikanten als Glasurit van BASF brengen moderne autolakken op de markt die glimmen als tijdens de jaren toen ze gebruikt werden.

Overzichtelijkheid

Als de Citroën DS in 1955 op de markt komt, wordt hij geleverd in vijf kleuren. Dat is een overzichtelijk aantal: Noir, Aubergine, Champagne, Gris Rosé en Vert Printemps. De auto’s hebben geen kleurnummers. Maar ieder jaar komen er nieuwe kleuren bij. In 1964 is de auto sinds het begin van de productie in 36 kleuren geleverd. De plaatwerkreparateurs raken het overzicht kwijt. Er zijn steeds meer DS’en op de weg en daarom steeds meer plaatwerkreparaties. En kan er dan geen verwarring ontstaan over Gris Rosé uit 1957 en Gris Mirage uit 1958? Als gevolg van de nieuwe welvaart en economisch voorspoed wisselen de trends in de mode sneller en daardoor wordt de DS in steeds meer kleuren geleverd. Om vergissingen bij reparatie te voorkomen, introduceert Citroën vanaf april 1964 een kleurcode. Dat is in de vorm van een pastille, een rond metalen plaatje dat aan de bijrijderszijde in de hoek op het schutbord onder de motorkap zit genageld.
In het plaatjes zit een code gestanst. Die code bestaat uit de letters AC, gevolgd door een kleurnummer met daarachter weer een lettercode. De letters AC staan voor André Citroën, ten teken dat het een echte Citroënkleur is. De cijfers staan voor de kleur zelf, bijvoorbeeld de code voor Beige Albatros is AC087LE. De laatste lettercode staat voor de lakfabrikant. In dit geval staat LE voor LEFRANC. De code van de fabrikant komt pas begin 1965 op de pastilles. Er bestaan dus kleurpastilles zonder aanduiding van de lakfabrikant. De cijfers van de kleurcodes zijn in zes groepen verdeeld. Iedere groep staat voor een kleurtint.

Slough en Vorst

De Citroën DS is buiten Frankrijk zowel in het Belgische Vorst (1956-1969) als in het Engelse Slough (1956-1966) gebouwd. De kleuren van de Belgische productie wijken nauwelijks af van de Franse, al is er wel meer variatie mogelijk. Bijvoorbeeld bij bicolor auto’s, waarbij het dak een andere kleur heeft dan de carrosserie. Bij de Belgische productie zitten daarom twee kleurplaatjes op het schutbord.
De Engelsen hadden niet allen het stuurwiel aan de andere kant, ze hebben een compleet ander kleurenschema. Blijkbaar is de Britse smaak een geheel andere dan de Franse, behalve als het om de kleur zwart gaat. Een greep uit de Engelse namen: Regal Red, Sherwood Green, Cream, Airways Bleu, Off-White, Daffodil-Yellow, Coral, Regency Red, Tudor Grey (metal), Clover Green (metal). Persoonlijk vind ik het Engelse kleurenpalet minder fraai dan de Franse. Dat is natuurlijk een kwestie van smaak. Misschien komt het omdat we niet gewend zijn om deze kleuren te zien op het Europese vasteland. De Belgische productie wijkt qua kleur niet af van de Franse, er waren wel andere combinaties mogelijk.

Twee Britse kleuren: Regency Red (l) en Clover Green Metal.

Bicolor

Citroëns DS zijn soms in twee kleuren geleverd. Dat heet een bicolor: het dak heeft een andere kleur dan de carrosserie. Dat is tegenwoordig weer helemaal in de mode. Met de introductie van de nieuwe Mini, Fiat 500 en DS3 enkele jaren geleden geeft de fabrikant de mogelijkheid de auto te personaliseren met allerlei kleurcombinaties.
Citroën heeft alle productiejaren duotones geleverd. Maar dat gaat alleen op voor een beperkt aantal combinaties. Er is één kleur geweest die uitsluitend op het dak en nooit op de carrosserie gespoten werd: Gris Argent (AC141), de eerste jaren Gris Métallisé genaamd. Dat is vanaf modeljaar 1965. De eerste jaren van de productie zijn er veel mogelijkheden. Dat wordt minder in de loop der jaren: bij bicolor-auto’s zijn de meest voorkomende dakkleuren: Noir (AC200), Gris Argent (AC141), Blanc Carrare (AC144), Bordeaux (AC421). Bleu d’Orient is ook een enkele keer gebruikt in combinatie met een Blanc Carrare-carrosserie. Let op, het kan ieder jaar variëren. Alle combinaties zijn te vinden op de website van Yves Frélon, Le Nuancier DS. Raadpleeg deze website altijd om zeker te zijn van je keuze als je een duotone van je DS wilt maken. Hier toont Frélon alle documenten die relevant zijn voor dakcombinaties.
Overigens heeft de Franse productie altijd maar één kleurplaatje, ook al zijn er twee kleuren op de auto gebruikt. De code geldt uitsluitend voor de carrosserie. Bij de Belgische productie is dat anders, die heeft wel twee pastilles. Dat geldt weer niet voor de Belgische Citroëns Idéal19 die in Nederland geleverd werden. Die kregen pas in Nederland bij de lokale autospuiter een kleur als de koper dat wenste. En dan kwam er geen tweede pastille op het schutbord.

Identificatie

Voor het overspuiten van een ID of DS is de vanaf april 1964 geintroduceerde pastille het uitgangspunt. In de jaren ervoor kan dat niet. Is de auto van voor 1965 en heeft hij intussen een andere kleur gekregen, dan is het toch mogelijk de originele kleur te achterhalen. Tenminste als niet alle plaatwerkdelen vervangen zijn. Oude onderliggende laklagen kunnen vrijgemaakt en gescand worden. De scan wordt losgelaten op de digitale lakdatabase en uiteindelijk komt het oorspronkelijke recept bovendrijven. Alle recepten van de Citroën DS en ID zijn nog bij hedendaagse lakfabrikanten te vinden.

Kleurgroepen

0 = wit/beige
1 = wit/grijs
2 = zwart
3 = geel
4 = rood/bruin
5 = groen
6 = blauw

Lakfabrikanten

LE = LEFRANC
CO = CORANA
DU = DUCO
ME = MERVILLE
AS = ASTRAL

 

Loading…
Loading…

Bienvenue