Tekst Rob Hoen
We kennen allemaal de foto’s van Charles de Gaulle in een zwarte Citroën DS. Hij stapt in, hij stapt uit de auto, schudt handen van hoogwaardigheidsbekleders en hij wuift zijn Franse broeders toe. Het zijn beelden die de Citroën DS bijna iconisch maakt voor Frankrijk en de hele wereld. In 1962 overleeft De Gaulle een zware aanslag in een DS19. Hij heeft zijn leven te danken aan de hydropneumatische vering van de auto én een enorme dosis geluk, die hem de bijnaam Le Survivant bezorgt. De Gaulle heeft gedurende zijn carrière als staatshoofd wel dertig aanslagen overleefd.
Nu denk ik dat de DS19 van de aanslag wel in een of ander museum zal staan. Bijvoorbeeld bij zijn geboortehuis in Lille, dat begin jaren 80 tot museum is omgebouwd. Dat blijkt niet zo te zijn. Hij staat in het Memorial Charles de Gaulle, in Colombey-les-Deux-Églises. Geëxposeerd aan het publiek, als een symbool van De Gaulle’s onverzettelijkheid in een roerige tijd. Maar er blijkt er een luchtje aan die DS19 te hangen. Daarom het verhaal over de aanslag én de auto.
Petit Clamart 1962
Op 22 augustus 1962, rond half acht ‘s avonds verlaten twee Citroëns DS19 het Elysée om president Charles de Gaulle naar de luchtmachtbasis van Villacoublay te brengen, vlak onder Parijs. De zwarte regeringsauto’s worden geëscorteerd door twee motoren. Daarna zal De Gaulle naar Saint-Dizier vliegen. Dat is niet ver van zijn buitenverblijf ‘La Boisserie’ in Colombey-les-Deux-Églises. Dat ligt in Noord-Oost Frankrijk, in de regio Champagne-Ardennes.
De Gaulle zit in de tweede DS, naast zijn vrouw Yvonne. Voorin zit kolonel Alain de Boissieu, al sinds jaar en dag de rechterhand van De Gaulle. Gendarme Francis Marroux bestuurt de auto. De stoet verlaat Parijs via de Porte Châtillon en rijdt over de RN306 (tegenwoordig de D908) in de richting van Vélizy-Villacoublay, waar het presidentiële vliegtuig op De Gaulle wacht. Op de plek waar de Rue du Bois en de Rue Charles Debry de RN306 kruist (dat is ongeveer 300 meter vòòr de rotonde van Petit Clamart) wacht een groep van twaalf zwaar bewapende mannen in een hinderlaag op De Gaulle en zijn gevolg.
Onafhankelijk
Ze zijn van het OAS (l’Organisation de l’Armée Secrète). De OAS is in het naoorlogse Europa de grootste en meest gewelddadige geheime rechts-extremistische terreurorganisatie, actief in Frankrijk en Algerije, gericht tegen de onafhankelijkheid van Algerije. De OAS bestaat voornamelijk uit Franse militairen en opereert van begin 1961 tot in 1963.
Vanaf 1954 voeren de Algerijnen strijd voor hun onafhankelijkheid. Tegelijkertijd wil De Gaulle, in navolging van andere Europese landen, af van de koloniën. De Gaulle beseft dat Frankrijk’s toekomst in het naoorlogse Europa ligt. Heel West Europa dekoloniseert. De Franse kolonisten (er wonen 1 miljoen Fransen in Algerije) willen dat De Gaulle de Algerijnse opstand de kop in drukt, maar De Gaulle beseft al snel dat Frankrijk daar nooit in kan slagen. Bovendien wilt De Gaulle de negen miljoen islamitische Algerijnen geen volwaardig Frans staatsburgerschap geven. Uiteindelijk kondigt hij aan om Algerije via onderhandelingen zelfbeschikking te willen verlenen. De Franse kolonisten willen ten koste van alles Algerije als kolonie houden. Uit die groep van ontevreden kolonisten ontstaat de OAS: het zijn voornamelijk Franse militairen. In anderhalf jaar tijd plegen ze ruim 1000 aanslagen. Daarbij vallen duizenden dodelijke slachtoffers.
Doorzeefd
Het is 20:08 uur als de stoet de plek des onheils nadert. Vanuit een vooruit geposteerde positie langs de RN 306 geeft één van de terroristen vanuit het raampje van een Simca 1000 het signaal dat ze er aan komen. Later blijkt dat hij een fractie te lang gewacht heeft, zodat de anderen te laat het vuur zullen openen. Heel klassiek wel, eenvoudig door met zo’n krant te zwaaien. De mannen opgesteld achter geparkeerde auto’s (een Renault Estafette, een Peugeot 403 en een ID19) bij de kruising van de weg iets verderop schieten in drie opeenvolgende salvo’s hun mitrailleurs leeg. De DS van De Gaulle wordt met kogels doorzeefd. Alain de Boissieu schreeuwt nog op het moment suprême dat de generaal moet gaan liggen. Dat doet hij niet. Eén band wordt lek geschoten, een zijruit verbrijzeld. Ondanks de lekke band weet de chauffeur te versnellen en de DS in het spoor te houden. Om uiteindelijk de luchtmachtbasis van Villacoublay te bereiken, die niet ver van de plek van de aanslag ligt. Als door een mirakel raakt niemand gewond, behalve dan de bestuurder van een Panhard, die met zijn vrouw en drie kinderen toevallig op dat moment daar over de weg in tegengestelde richting rijdt. Van de 185 afgevuurde kogels raken er 14 De Gaulle’s DS.
Reconstructies
In het begin van de speelfilm The Day of the Jackal (1973) van regisseur Fred Zinneman, naar het gelijknamige boek van de Britse auteur Frederick Forsyth (1971), wordt de aanslag van Petit Clamart nagespeeld. De scène komt niet in detail overeen met de werkelijke gebeurtenissen. Mmaar wie maalt daarom. Het is maar een speelfilm en nog een spannende ook. Zo staat de man die het signaal met de krant geeft in een bushokje terwijl hij in werkelijkheid in een Simca zat. Een ander deel van de daders probeert tijdens de operatie in de film de DS van de Gaulle te rammen, maar beide regeringsauto’s weten behendig het obstakel te ontwijken. Het is overigens erg onwaarschijnlijk dat dit in werkelijkheid ook zo gegaan is, omdat de ID19 dan door de eigen kogelregen gereden zou zijn. In de film wordt de achter- en zijruit van De Gaulle’s DS verbrijzeld, maar bij aankomst op het vliegveld is het achterraam op miraculeuze wijze weer gerepareerd… Een blunder van de regisseur, die de film wel wat ongeloofwaardiger maakt. In werkelijkheid is alleen de achterste zijruit gesneuveld en veel glas van aanliggende winkels en woningen. Het filmfragment is in het Italiaans nagesynchroniseerd, de oorspronkelijke versie is Engelstalig.
De Gaulle mag geen naam hebben
Het contemporaine bioscoopjournaal ‘Regards sur Le Monde’ doet verslag van de gebeurtenissen. En de reportage, compleet met opeenvolgende, schreeuwende krantenkoppen met een dramatische voice-over en dito muziek, meldt dat er ‘slechts’ vanaf de twee hoeken van de twee zijstraten geschoten is. Er wordt geen melding van gemaakt dat de eerder genoemde ID19 een rampoging uit de speelfilm heeft ondernomen: tenminste het is niet zichtbaar in de getoonde animatie. Van achter de ID19 wordt het derde salvo afgevuurd.
De gewonde bestuurder van de Panhard wordt aandoenlijk gefilmd met een van zijn vingers in een dik Donald Duck-verband. En de DS19 van de Gaulle wordt op een aanhanger afgevoerd voor onderzoek in Parijs. Ook de dagbladen pakken natuurlijk uit op de voorpagina, met zelfs graphics-avant-la-lettre, met een reconstructie van de gebeurtenissen. Die afbeelding laat trouwens ook zien dat de ID19 van de terroristen niet van z’n plek geweest is. Gaan we nu kijken op de plek van de aanslag, herinnert niets aan de gebeurtenis, behalve een klein bordje. Al is de straatnaam natuurlijk omgedoopt tot Avenue Général de Gaulle.
De DS wordt voor onderzoek naar Parijs gebracht. Van de in totaal 185 afgevuurde patronen, hebben er veertien de DS van de Gaulle geraakt. Verder zijn veel gebouwen geraakt en de Panhard van de passant. De auto verdwijnt uiteindelijk in het Elysée. De daders worden veroordeeld, waarvan een er uiteindelijk de doodstraf krijgt. De auto raakt onder het stof en op 15 oktober 1964 wordt de 5249HU75 verkocht aan generaal Robert-Pol Dupuy. Hij is de commandant van het Elysée in de periode 1959-1963.
Het is onduidelijk of op het moment van verkoop de DS19 gerepareerd is. Er zal hoe dan ook toch wel het een en ander aan nieuw plaatwerk opgezet zijn, gezien de hoeveelheid kogelgaten. Die zitten vooral aan de linkerzijde.
In de winter van 1971-72 verongelukt de generaal met zijn zoon in deze DS in het bos vlakbij Verdun. De auto heeft een klap op de neus gehad en wordt fors beschadigd naar een garage in Lissey gebracht in afwachting van reparatie. Uiteindelijk wordt de DS nooit gerepareerd, en na het overlijden van generaal Dupuy in 1973 komt de wagen in de garage van zijn familie te staan. Die besluit uiteindelijk het wrak te schenken in 1980 aan l’Institut Charles-de-Gaulle (tegenwoordig Fondation Charles-de-Gaulle), een organisatie die zich inzet om het werk van De Gaulle te laten voortleven. De toenmalige secretaris van deze stichting bedankt de familie Dupuy omstandig in een brief. Hij belooft dat hij voor de reparatie van de Citroën zal zorgen en dat hij een plekje krijgt tussen de historische artefacten van De Gaulle. Citroën Parijs zegt zelfs toe om de auto terug in nieuwstaat te brengen, zonder kosten!
Museum
Bij De Gaulle’s geboortehuis in Lille heeft jarenlang een zwarte DS19 gestaan. Die verhuist in 2010 naar Colombey-les-Deux-Églises, naar het Memorial Charles de Gaulle. Het museum schrijft op haar website: La DS19 dite du ‘Petit Clamart’; de DS19 van Petit Clamart.
In een oud artikel van het Franse klassiekerblad Rétroviseur wordt door de secretaris van Fondation Charles-de-Gaulle openlijk getwijfeld of de DS19 in het museum wel de echte auto is van de aanslag. Dit verhaal brengt de zaak in ieder geval aan het rollen, want de Brigade de Répression du Banditisme (een speciale afdeling van het ministerie van Binnenlandse zaken, belast met ernstige overvallen, zware oplichting, kunstdiefstal, et cetera) gaat de kwestie onderzoeken. Gendarmes inspecteren uiteindelijk de DS19. Die is dan nog in Lille. Daar blijkt dat het chassisnummer niet overeenkomt met de auto van Petit Clamart.
Het museum exposeert dus niet de echte DS19, maar heeft al die tijd daar niets over gezegd of op z’n minst de waarheid in het midden gelaten. Uiteindelijk gaat deze nep-DS nog mee in 2014 met een reizende expositie naar China, in het kader van 50 jaar vriendschapsbetrekkingen tussen China en Frankrijk. Het museum schrijft ook op haar website: La DS19 dite du ‘Petit Clamart’; de DS19 van Petit Clamart. Al sinds 1980 wordt iedereen een andere auto voorgeschoteld dan de echte Petit Clamart-auto. Voorzien van witte kruisjes, op de plekken waar de kogels ingeslagen zijn. En zelfs die zitten niet op de goede plaats, aldus de museumdirecteur. Citroën achtte blijkbaar de restauratie van het origineel te kostbaar en uiteindelijk besloot de Fondation gewoon een andere auto te nemen, en deze zoveel als mogelijk op het origineel te doen lijken, zij het dan met pleisters. Het zou mij niet verbazen dat onder die pleisters, geen kogelgaten zitten.
Dan rest de vraag of je dat zomaar kunt doen, een replica neer zetten zonder te zeggen dat het niet de echte is. Blijkbaar is de gedachtegang geweest dat het origineel té beschadigd was, De Gaulle té onwaardig, om te exposeren. Maar om het er niet er bij te zeggen is een doodzonde. Dat is bijna hetzelfde als een nep-Nachtwacht in het Rijksmuseum hangen er er niet bij zeggen dat het een replica is. Hoe ernstig beschadigd de DS19 ook was, het blijft de auto van De Gaulle. Die mag toch in het museum staan? Het heeft wellicht ook van doen met de Franse trots lijkt mij: beter een replica dan een wrak.
Veiling
En rest de vraag: waar is De Gaulle’s DS van Petit Clamart gebleven? Het Franse veilinghuis Artcurial veilt in 2011 een zwarte DS19 (zoals die van De Gaulle). Het is een schade-auto én in Petit Clamart-look: une réproduction. Dat wil zeggen: compleet met de kogelgaten op de juiste plek als van Petit Clamart. Het is dus niet de auto van De Gaulle numero zoveel wil de veilingcatalogus zeggen. De schade aan de voorzijde zou de schade kunnen zijn die generaal Dupuy in 1971 gemaakt heeft. De veilingcatalogus laat naast de schade aan de voorkant, alleen die kogelgaten zien als in 1962 zichtbaar bij de persfoto’s. De veilingcatalogus vermeldt zelfs het chassisnummer: n° 4008896. Over de herkomst van de auto wordt niets gezegd. Hij wordt per opbod verkocht voor 1179 euro. Of deze auto daadwerkelijk De Gaulle’s DS is? Dat is onwaarschijnlijk. Immers, de auto die generaal Dupuy in 1964 koopt is vrij van kogelgaten of wel zeker snel daarna gerepareerd. Tenminste, het is niet denkbaar dat deze man al die jaren met kogelgaten rondgereden zal hebben. Dan zou iemand die kogelgaten er later op de juiste plek ingeslagen moeten hebben. Dan rest de vraag welke idioot er in zo’n auto kogelgaten maakt en het er ook nog eens zo echt laat uit zien. De koper van deze auto is onbekend. En wat heeft hij met deze auto gedaan? In z’n garage gezet? of uiteindelijk gerestaureerd? Of in het plaatselijke café gepocht met iets te veel glazen wijn op: ‘bij mij in de schuur staat De Gaulle’s DS?’
Het zou mij niet verbazen als die originele auto toch nog ergens is. Ik kan me eenvoudig niet voorstellen dat de Fondation Charles de Gaulle de auto van Le Survivant naar de sloop gebracht heeft. Maar waar? Zoiets gooi je toch niet weg? Of zijn Fransen gewoon in zo’n geval pragmatisch?