Tekst Rob Hoen
Dit jaar is het 60 jaar geleden dat de Citroën ID19 aan de eerste klant geleverd werd. Reeds aangekondigd in 1956, maar uiteindelijk in mei ’57 aan de eerste kopers uitgeleverd. Dit jubileum is aanleiding om op deze website een drieluik te maken over drie generaties Citroën ID met hun bezitters. Deze verhalen zullen in de loop van dit jaar op deze site verschijnen. Van de eerste neus ID19, de tweede neus tot en met de derde en laatste lichting Citroën ID, met de varianten DSpécial en DSuper.
Maar eerst een korte geschiedenis over het ontstaan van dit model. Dit artikel beroept zich overigens niet op volledigheid. Wil je alles tot in het kleinste detail over de Citroën ID weten, koop dan Jan de Lange’s De Originele Citroën DS, op deze website te koop. Het is nog steeds hét standaardwerk voor de Citroën D-serie.
Met het verschijnen van de DS19 in 1955 is deze auto misschien wel té modern in de ogen van veel trouwe Citroën-klanten. Tenminste als het gaat over de hydraulische bediende transmissie, stuurbekrachtiging, remchampignon en misschien ook het al te futuristische instrumentenpaneel. Als je dat vergelijkt met het dashboard van de toenmalige Traction Avant is de overgang heel erg groot naar een moderne Citroën.

Om de auto goedkoper te maken en de drempel voor de gecompliceerde techniek te verlagen, is de auto ontdaan van alle DS-extravagantie: geen hydraulische halfautomaat maar een mechanische versnellingsbak, geen rembekrachtiging, geen stuurbekrachtiging en daarmee ook een groter stuurwiel, geen of kleinere wieldoppen, een veel eenvoudiger instrumentenbord, het polyester dak is niet gespoten en gewoon wit van kleur, cornetten van plastic in plaats van stalen trompetten als knipperlicht, zilveren chevrons op het kofferdeksel in plaats van goudkleurige, aluminium bumpers, daklijst en kofferbakscharnieren, et cetera. Daarnaast is de ID ook wat spaarzamer met brandstof. De prijs (Fl. 9.975,- voor een ID19) ligt ruim twintig procent lager dan die van de DS19 (Fl. 12.950,-), maar is nog altijd veertig procent hoger dan de prijs van een Traction. De ID19 blijft eigenlijk gewoon een dure auto. Maar naast slimme marketing, blijkt de mechanische versnellingsbak een gouden greep. Want de ID wordt een veel groter verkoopsucces dan de DS. In de loop der jaren loopt het uitrustingsniveau van de ID steeds verder op zodat de verschillen tussen DS en ID steeds kleiner worden. De rijeigenschappen van de ID ontlopen die van de DS eigenlijk niet. De ID is geen armeluis-DS, zoals de Franse media de ID beschrijven, maar een auto die beter aansluit op de behoefte van de consument.
De Citroën ID verkoopt uiteindelijk ook veel beter dan de DS. Veel eerste generatie DS-rijders kopen als volgende auto een ID. Minder gedoe, minder roest (zeker na introductie van de Pallas in 1964) en relatief meer restwaarde. Eenvoudig omdat een occasion ID het beter doet dan een tweedehands DS. Tweedehands-autohandelaren zien liever een ID dan een DS. Aan het einde van de productie in 1975 zijn er uiteindelijk 493.724 DS’en verkocht, tegen 741.747 ID’s. Breaks niet meegerekend. De verhouding blijft gedurende de productieperiode zo rond de 60 procent voor de ID, tegen 40 procent voor de DS.
Omdat er nu eenmaal meer ID’s gebouwd zijn, is het aantal bewaarde exemplaren in verhouding ook hoger. Al lijkt het soms dat er meer Pallassen bewaard zijn gebleven. Met de restauratiedrift van de afgelopen jaren zijn er heel wat ID’s gepimpt tot DS Pallas. Dat verschijnsel is trouwens niet iets van de laatste tijd. Al tijdens de productiejaren van de ID worden modellen voor de export opgewaardeerd. Op zich wel verbazingwekkend, omdat het uitrustingsniveau en uitvoering in de loop der jaren sowieso steeds luxer wordt.
Wordt vervolgd.












